Anesthesie in het GPTC

Anesthesie in het GPTC

20 november 2018

Jonge kinderen worden onder narcose gebracht voor behandeling met protonen. Hiervoor is de inzet van een anesthesioloog en anesthesiemedewerkers nodig. Normaal zijn zij werkzaam in het hoofdgebouw van het UMCG. Het protonentherapiecentrum is voor hen een nieuwe werkplek met nieuwe apparatuur en een nieuwe werkwijze. Nine Nijholt, anesthesiemedewerker in het UMCG, vertelt over haar ervaringen met haar werkzaamheden in het protonentherapiecentrum.

‘Na een periode van testen kon het in maart eindelijk beginnen: het eerste kind onder narcose in het protonentherapiecentrum. Voor ons is dit een speciale werkplek. We staan hier niet in direct contact met het hoofdgebouw en kunnen dus niet zomaar assistentie vragen, daarom werken we met een groter team. Het team in het protonentherapiecentrum bestaat uit twee anesthesiemedewerkers en een (kinder)anesthesioloog.

De samenwerking met de afdeling Radiotherapie is zeer prettig. De laboranten ondersteunen en assisteren ons waar nodig. Het is fijn dat iedereen weet wat hij of zij moet doen. Vanwege de tijdsdruk in de bestralingsruimte is een goede samenwerking van groot belang. Zelfs onder een enorme werkdruk zorgt iedereen er voor dat alles goed verloopt. Een keer per acht weken is er een gezamenlijk overleg om werkzaamheden te evalueren en verbeterpunten door te voeren.

Ook het dagelijks terugzien van de patiënten geeft echt een meerwaarde aan deze werkplek. Zo zie je soms dat een kind zeer angstig is als het de eerste keer in slaap gebracht wordt. Naar mate de behandeling vordert zie je dat het kind steeds rustiger wordt en het beter gaat. Het is zelfs een keer voorgekomen dat een kindje verdrietig was in het weekend, omdat het niet naar ons toe kon. Dit voelt als een enorm compliment. Omdat de bestraling elke dag is bouwen we een band op met het kind en de ouders. In de recovery zitten we soms lang bij elkaar en leren we het gezin goed kennen. Op de OK in het hoofdgebouw zien we een kind maar één, hooguit twee keer.

De anesthesie zelf kunnen we volledig optimaliseren, omdat de kinderen zo vaak komen. We zorgen voor structuur zodat het kind niet tegen verrassingen aanloopt. Voor het kind is dit het meest prettige in zo’n onzekere periode. Zo weten ze na een paar keer wat hen te wachten staat en dit zorgt voor een stukje rust. Ook wordt er altijd meegedacht aan andere handelingen die onder narcose kunnen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een subcutane injectie.

Door de band die we opbouwen met het hele gezin en de ziekte van de kinderen kan dit een pittige patiëntencategorie zijn. Sommige kinderen kunnen moeilijk communiceren met ons, doordat ze nog te jong zijn of soms door hun aandoening. Dit levert soms frustraties op bij het kind. Door de structurele handelingen zien we gelukkig na verloop van tijd dat dit beter wordt. Voor de toekomst hopen we nog vele kinderen met succes te kunnen behandelen.’